De bodem als basis. Deel 1: Het bodemvoedselweb

De hemel is onder onze voeten evenals boven onze hoofden.

Henry David Thoreau

Ik weet nog dat ik ooit hoorde dat er in een handvol aarde meer leven zit dan mensen op de aardbol.

Deze kennis bleef me bij als fascinerend, ook al wist ik verder weinig af van de bodem.

Toen ik begon met tuinieren en daarover te lezen, was het eerste wat ik in tuinierboeken tegenkwam altijd een uitleg over de bodem.

De grond onder ons is de basis van al het leven daarboven. En dus ook de basis van de tuinen die we maken.

Alles wat je ziet groeien en bloeien werkt samen met, en is afhankelijk van, een ontzettend rijke wereld eronder: de grond. Daarin zit een waanzinnig hoeveelheid aan leven, ook wel het bodemvoedselweb genaamd.

Misschien heb je deze uitspraak wel eens gehoord: een gezonde bodem voedt je planten, en gezonde planten voeden je bodem.

Maar hoe dat precies in zijn werk gaat weten eigenlijk maar weinig mensen.

In dit artikel krijg je hier een inkijkje in.

Het loont om de bodem te koesteren en er goed voor te zorgen. Een bodemvoedselweb in balans zal je tuin versterken en laten floreren!

De bodem in delen

Toen ik me voor dit stukje dieper in het bodemleven verdiepte, ging er, zoals zo vaak sinds ik met tuinieren en de natuur bezig ben, een nieuwe wereld voor me open.

Ik ben nog lang niet klaar met dit fascinerend onderzoek.

Het thema bodem en bodemleven bleek zo groot dat ik het stuk De bodem als basis in meerdere delen heb opgesplitst.

In dit deel maak je kennis met een aantal minuscule, bijzondere bewoners van de bodem.

In deel twee gaan we verder met de kennismaking, met de focus op het bodemleven wat zichtbaar is met het blote oog.

In deel drie leer je je eigen bodem beter kennen en krijg je een heleboel praktische tips over hoe je het beste voor de bodem kan zorgen.

We sluiten volgend voorjaar af met een actie in samenwerking met Bio-Kultura: korting op biologische aarde en potgrond van zeer goede kwaliteit!

Houd de volgende nieuwsbrieven dus in de gaten!

Bodemleven

Inmiddels heb ik de vergelijking die ik lang geleden hoorde in vele verschillende vormen voorbij zien komen: “In een theelepel tuingrond zit tien keer zoveel biodiversiteit dan in de hele Amazone.

Of: “In een lepeltje gezonde tuinaarde wonen meer micro-organismen dan bewoners van New York.

Welke uitspraak het meest klopt weet ik nog steeds niet, maar één ding is in ieder geval duidelijk: onder onze voeten is er een universum aan leven aanwezig.

Van miljarden bacteriën tot meterslange schimmeldraden, van pantoffel- en beerdiertjes, springstaartjes en miljoenenpoten tot mieren, spinnen, wormen en naaktslakken, van insectenlarven, kevers en schuilende hommels tot mollen, muizen en konijnen: ruim een kwart van de biodiversiteit op aarde bevindt zich onder onze voeten.

Toch beginnen we al dit leven nog maar net een beetje beter te leren begrijpen.

Leonardo da Vinci merkte vijfhonderd jaar geleden op dat we meer weten over het heelal en de planeten dan over de wereld onder onze voeten. Zo heel veel is dit niet veranderd sinds de 15de eeuw.

Naar schatting kennen we nog maar 1% van alle bacteriën die er in en op de aarde leven, en maar 5% van alle schimmels. En elke dag komen we weer nieuwe dingen te weten over de belangrijke functies van deze organismen in de grond.

Wat weten we allemaal al van de bijzondere bewoners van de bodem?

Laten we kennismaken met een aantal van hen!

Minuscule vormen van leven

We beginnen met het bodemleven dat met het blote oog niet te zien is, maar van onschatbare waarde is voor de kwaliteit van de bodem en de planten die erin groeien: bacteriën, schimmels, protozoa en nematoden.

Deze micro-organismen zijn zo miniscuul dat er gigantische hoeveelheden van op een kleine oppervlak kunnen bestaan. Van bacteriën bijvoorbeeld zouden er zo’n 250.000 tot 500.000 alleen al in de punt aan het einde van deze zin passen.

Hoe kleiner de organismen, hoe meer er van zijn. Om weer terug te komen bij dat theelepeltje met aarde: dat zou ongeveer een vierhonderdste mol en een kwart regenworm kunnen herbergen.

Maar je vindt er al gauw vijftig nematoden, duizenden protozoa, meters strekkende schimmeldraden en wel een miljard bacteriën in.

Meer dan de bewoners van New York is dus op zijn minst zacht uitgedrukt.

Bacteriën

Bacteriën waren de allereerste levensvormen op aarde, ze verschenen waarschijnlijk al vier miljard jaar geleden.

We kennen er op het ogenblik zo’n tienduizend soorten, maar naar schatting bestaan er wel een miljoen verschillende bacteriën op de wereld.

Er is geen ander organisme talrijker in de bodem dan de bacterie. En dat is maar goed ook, want ze zijn erg nuttig.

Samen met schimmels zijn bacteriën de belangrijkste ontbinders in de grond: ze breken plantaardig en dierlijk materiaal af. Zonder bacteriën zouden we binnen enkele maanden bedolven zijn onder onze eigen afval.

Samenwerking

Voor planten zijn bacteriën essentieel. En andersom: bacteriën hebben ook planten nodig.

Hun samenwerking is één van de schakels in het ecosysteem en is een voorbeeld van hoe al het leven op aarde op één of andere manier met elkaar verbonden en van elkaar afhankelijk is.

Planten, dieren en mensen hebben allerlei voedingstoffen nodig om gezond te kunnen functioneren. Denk aan bijvoorbeeld zuurstof, stikstof, magnesium, ijzer, calcium, koolstof of fosfor.

Bacteriën helpen planten bij deze voedingstoffen te komen door organisch materiaal, zoals dode planten- en dierenresten, af te breken tot elementen die voor de plantenwortels opneembaar zijn.

Stikstofkringloop

Stikstof is één van de basis elementen die essentieel zijn voor de overleving van alle hogere organismen, inclusief de mens.

En ook al bestaat driekwart van de lucht om ons heen uit stikstof, wij mensen, en ook de meeste planten, zijn niet in staat deze zomaar uit de lucht te halen.

We ademen de stikstof in, maar daarna ook weer net zo hard uit. We hebben de tussenkomst van planten nodig om aan onze stikstof behoefte te kunnen voldoen.

Planten op hun beurt hebben gespecialiseerde bacteriën en schimmels nodig om stikstof op te kunnen nemen. Zij zetten de stikstof om in een verbinding die opneembaar is voor planten.

Door deze planten op te eten komen wij mensen ook aan onze stikstof. Soms doen we het nog iets omslachtiger: door plantenetende dieren, bijvoorbeeld koeien te eten.

Deze stikstofkringloop, deels draaiende gehouden door gespecialiseerde bacteriën, is één van de belangrijkste systemen voor het in stand houden van leven.

Samen met fotosynthese zijn stikstofbindende bacteriën de basis van alle hogere vormen van leven op aarde.

Wortelknobbels en plantenzweet

Dit proces van omzetten van stikstof gebeurt in en om de plantenwortels van een bepaalde soort planten, de vlinderbloemigen.

wortelknobbeltjes

Rond de wortels van deze planten vormen zich knobbeltjes waarin bacteriën leven die de stikstof voor de plant beschikbaar kunnen maken.

Je kan deze wortelknobbeltjes met het blote oog zien zitten.

Planten hebben veel over voor bacteriën die stikstof voor hen vrijmaken. Op hun beurt voeden ze de bacteriën met koolhydraten (suikers) die hun wortels afscheiden.

Deze uitscheidingen van plantenwortels heten exudaten. Exudaten lijken een beetje op het zweet van mensen: net als zweet zijn ze uitscheidingen die nuttige bacteriën aantrekken.

Wortelexudaten zijn het favoriete eten van vele soorten bacteriën en schimmels.

Daarom zijn rond plantenwortels, wat we de rhizosfeer noemen, altijd de meeste bacteriën en schimmels te vinden: ze zijn aan het feesten op de suikers die de wortels afscheiden en aan het smikkelen van de dode cellen die vrijkomen tijdens de groei van wortels.

Het voeden van bacteriën kost planten veel energie: naar schatting gaat zeker 20 procent van de koolhydraten die planten met fotosynthese aanmaken op aan het onderhouden van de partnerschap met bacteriën.

Toch zijn het uiteindelijk de planten die aan de touwtjes trekken.

Ze kunnen met hun exudaten precies die bacteriën en schimmels aantrekken die ze nodig hebben, en beïnvloeden zo voortdurend de samenstelling van het bodemleven om hen heen.

Plakkerds

Bacteriën zijn zo minuscuul dat ze zich ergens aan vast moeten plakken om niet weg te spoelen. Dat doen ze door een slijmlaagje om hun lichaam te produceren, de biofilm.

Het bijkomend effect van deze plakkerige slijmlaag is dat hierdoor bodemdeeltjes ook aan elkaar blijven plakken. Bacteriën helpen dus om structuur aan de bodem te geven: ze binden bodemdeeltjes aan elkaar.

Het voordeel van bacteriën die vast blijven zitten aan bodemdeeltjes is dat de voedingstoffen die in de bacteriën opgenomen zitten in de bodem blijven, in plaats van weggespoeld te worden, zoals het geval is bij kunstmest.

In een gezonde bodem zullen voedingstoffen beschikbaar blijven in de bodem, gebonden in bacteriën.

Ze komen weer vrij wanneer grotere bewoners van het bodemvoedselweb, zoals protozoa, de bacteriën opeten en de voedingstoffen weer uitscheiden.

En zo komt de voeding weer in de rhizosfeer, bij de planten terecht.

Vele functies

Naast het omzetten van organisch materiaal tot voedingstoffen functioneren bacteriën ook als transporteurs: ze vervoeren allerlei belangrijke voedingselementen door de grond heen.

Sommige bacteriën beschermen plantenwortels tegen ziektes. Ze doen dit door een soort schild om de wortels heen te vormen. Of door aanvallers weg te concurreren door het voedsel van de ziekteverwekkers zelf op te eten.

Anderen bacteriën scheiden stoffen af die de groei van planten bevorderen.

Weer andere soorten reinigen de grond door vervuiling, plastic of gifstoffen af te breken.

De kwaliteit van de bodem en de planten die erin groeien wordt dus sterk bepaald door de hoeveelheid en verscheidenheid van de bacteriën in de grond!

Schimmels

Schimmels zijn zo bijzonder dat ze eigenlijk een apart artikel verdienen op de Biotuinwijzer. Wellicht krijgen ze dat later nog.

Er worden met de dag nieuwe ontdekkingen gedaan over het nut van schimmels, en elke dag worden er weer nieuwe soorten ontdekt.

Op het moment zijn er zo’n honderdduizend bekend, maar wetenschappers denken dat er wel een miljoen tot anderhalf miljoen soorten schimmels bestaan.

Dat is zes keer zoveel als soorten planten op de wereld.

De samenwerking tussen planten en schimmels is zo’n 450 miljoen jaar geleden begonnen. Schimmels gingen toen relaties aan met waterplanten en maakten daarmee plantenleven op land mogelijk.

korstmos: een samenwerking tussen schimmels en wier

Net als bacteriën komen schimmels overal ter wereld voor, sommige soorten zelfs op Antarctica. In een gezond bodemvoedselweb zijn veel van de functies van schimmels en bacteriën dezelfde.

Beiden hebben ze cruciale rollen als ontbinders, voedingstoffenrecyclers, bodemstructuuropbouwers en nuttige symbionten met planten. Schimmels en bacteriën kunnen ook ziektes veroorzaken én voorkomen.

Recyclers

Meer nog dan bacteriën zijn schimmels dé primaire ontbinders in het bodemvoedselweb.

Ze dringen niet alleen dode of levende planten binnen, maar ook de harde skeletten van insecten, en de botten van dieren. Ze zijn zelfs in staat vervuiling zoals olie af te breken en om te zetten in nieuw leven.

Bacteriën hebben iets beter verteerbaar voedsel nodig dan schimmels. Bacteriën maken vaak de ontbindingsprocessen die schimmels zijn begonnen af: ze eten de voorgekauwde resten van de maaltijd van schimmels op.

Door hun rol tijdens de ontbinding zijn schimmels altijd betrokken bij het einde van leven. Maar ze staan ook aan het begin ervan.

Het door hun afgebroken organisch materiaal en de vrijgekomen voedingstoffen zijn de basis voor het ontstaan van nieuw leven.

Voeding

Schimmels komen op verschillende manieren aan hun voedsel.

Sommigen sturen schimmeldraden, ook wel hyfen genoemd, als een soort verkenners op pad die het voedsel opsporen. Deze schimmeldraden kunnen duidelijk voelen of ze iets aanraken en kunnen zich zo oriënteren en hun prooi zoeken.

Andere schimmels sporen bepaalde chemicaliën op die te vinden zijn in de buurt van hun prooi.

Wanneer de bron van voedsel gevonden is groeien de schimmeldraden ernaartoe, vestigen zich, en verteren het materiaal.

Weer andere schimmels scheiden chemische stoffen uit en lokken daarmee hun prooi naar zich toe.

Schimmel vangt nematode met een lasso van zijn hyfe. Foto: H. H. Triantaphyllou

Wanneer een nematode op het lokaas afkomt vangt de schimmel hem door een lasso te vormen met één van zijn schimmeldraden.

Met de lus pakt hij de nematode, en met de punt van de hyfen dringt hij hem binnen.

De schimmel van de gewone oesterzwam gebruikt een andere methode: hij laat giftige druppels uit de punt van zijn hyfen lekken.

Nietsvermoedende nematoden raken het druppeltje aan met hun mond en binnen enkele minuten zijn ze verlamd.

Er zijn ook schimmels waarvan de sporen een kurkentrekkerachtige vorm hebben die in de slokdarm van de nematode blijft steken. Deze schimmels breken op die manier door de huid van de nematode heen en vullen hem met schimmeldraden.

Weer andere schimmels gebruiken kleefstoffen om nematoden mee te vangen.

Sommige schimmels kunnen niet alleen nematoden, maar ook protozoa en zelfs springstaarten – veel grotere geleedpotigen die met het blote oog te zien zijn – vangen.

Eenmaal vastgekleefd wordt de prooi verteerd en worden de voedingsstoffen opgenomen en vastgezet in de schimmel.

Schimmels verteren hun voedsel door enzymen af te scheiden, net als dieren en mensen. Maar terwijl de laatste twee dit binnen hun lichaam doen, in de maag en de darmen, doet een schimmel dat precies omgekeerd.

Schimmels hebben geen mond of maag: ze spreiden zich over hun voedsel uit, scheiden krachtige enzymen uit en verteren het voedsel zo buiten hun lichaam.

Lange afstanden

Net als bacteriën kunnen schimmels gezien worden als levende opslagcontainers van voedingstoffen.

Eenmaal binnen de schimmel zijn de voedingsstoffen vastgezet en kunnen niet meer verloren gaan. Op een later tijdstip worden ze beschikbaar gesteld voor planten en andere organismen.

Er is echter één belangrijk verschil tussen bacteriën en schimmels: schimmels zijn in staat in de lengte te groeien, en bacteriën niet.

een netwerk aan schimmeldraden

Een hyfen van een schimmel groeit ongeveer 40 micrometer per minuut – een micrometer is één duizendste deel van een millimiter.

Dat lijkt misschien niet veel, maar voor zulke kleine organismen is deze snelheid ongelofelijk.

Vergelijk het met de bacterië: een gemiddelde bodembacterië reist in zijn hele leven misschien maar 6 micrometer.

Schimmels kunnen afstanden afleggen die je in meters uitdrukt: in de ogen van bacteriën zijn dit gigantische afstanden.

Door de groei van de schimmeldraden kunnen schimmels voeding van verder weg halen dan bacteriën.

Ze kunnen bijvoorbeeld tot de strooisellaag met dode bladeren doordringen, bladeren verteren en voedingsstoffen naar de plantenwortels in de rhizosfeer transporteren: een groot voordeel ten opzichte van bacteriën.

Je zou schimmels kunnen vergelijken met een soort ondergrondse lopende band, vol met lekker eten.

Mycelium

Schimmels bestaan dus uit lange schimmeldraden, die in verhouding tot hun grootte met een waanzinnige snelheid groeien.

Deze schimmeldraden vertakken tijdens de groei steeds opnieuw, alle richtingen op. Al op een klein oppervlak maken de hyfen van schimmels al triljoenen afsplitsingen.

Deze ondergrondse massa aan schimmeldraden noemen we het mycelium.

Mycelia zijn enorme, wonderbaarlijke, ondergrondse netwerken, die overal ter wereld te vinden zijn.

Ze vormen de basis van ieder ecosysteem.

foto uit Fantastic Fungi

Onder elke voetstap die je maakt in het bos ligt er een netwerk van zo’n 500 km aan bodemschimmels dat planten, struiken en bomen met elkaar verbindt.

Paddenstoelen zijn de bovengrondse vruchtlichamen van bepaalde bodemschimmels. In Noord-Amerika is een paddenstoel gevonden waarvan de ondergrondse massa, het mycelium, zich over 800 hectare grond uitstrekte. Hij was 2400 jaar oud.

Wood Wide Web

Het netwerkontwerp van het mycelium lijkt erg op dat van het internet. Daarom wordt het ook wel het wood wide web genoemd: een ondergronds internet voor het bodemleven.

Dit netwerk is essentieel voor bijna alle planten: het maakt transport, communicatie en ruilhandel tussen organismen mogelijk.

foto uit Fantastic Fungi

Een mycelium heeft meer netwerken dan er zenuwpaden in onze hersenen zijn en werkt op een zelfde manier, met elektrische pulsen.

Planten gebruiken dit netwerk om met elkaar te communiceren. Ze kunnen bijvoorbeeld voedingsstoffen met elkaar uitwisselen, waardoor ze een stuk minder kwetsbaar zijn en beter bestand tegen ziektes.

Er zijn experimenten die aantonen dat een els zijn overtollige stikstof voor een deel aan een in de buurt groeiende den doorgaf via ondergrondse schimmeldraden.

Ook kunnen planten via het mycelium informatie aan elkaar doorgeven.

Als een boom aangevreten wordt of bijvoorbeeld last heeft van een plaag, dan produceert de boom een stofje om andere bomen te waarschuwen. Via het mycelium komt dat stofje bij andere bomen aan. 

Moederplanten herkennen hun zaailingen via de verbinding met schimmeldraden en kunnen signalen naar ze uitzenden.

Wanneer ze bijvoorbeeld ongedierte in de buurt waarnemen, zullen moederplanten via het mycelium hun competitiviteit met de zaailingen vergroten, zodat deze verder weg zullen regenereren, op een veiligere plek.

Wanneer schimmels sterven laten ze een metronetwerk van microscopisch kleine tunnels achter, waar lucht en water doorheen kan stromen, naar de planten toe.

Mycorrhiza schimmel: de samenwerker met planten

Schimmels die een relatie aangaan met de wortels van planten en met hen samenwerken noemen we mycorrhiza schimmels.

De enkele planten die zonder schimmels kunnen leven, zoal spinazie en boerenkool, zijn een uitzondering. 90 tot 95 procent van alle planten leeft in symbiose met schimmels en zou zonder schimmels niet kunnen bestaan.

Planten werken samen met bodemschimmels om aan hun benodigde nutriënten te komen. De schimmel neemt fosfor, kalium, koper, zink en andere voedingsstoffen uit de bodem op en brengt deze naar de plantenwortels. In ruil daarvoor krijgt hij koolstof en suikers van de plant.

Deze ruilhandel vindt plaats in de wortel en is goed te zien: hoe dikker de wortel, hoe meer ruilhandel.

Voor de plant is de schimmel een enorme toevoeging.

Als je een plantenwortel met een schimmeldraad vergelijkt, dan zou de dunste haarwortel van een plant net zo groot zijn als een rioolbuis, terwijl de hyfen van de schimmel net zo groot als een rietje is.

Het wortelstelsel van bijvoorbeeld een boom wordt door een mycorrhiza schimmel met factor 700 tot 1000 vergroot.

Met behulp van mycorrhizae kunnen planten dus uit een grotere oppervlakte en van veel verder weg voeding halen.

Sommige wetenschappers beschouwen mycorrhizae als belangrijker voor een plant dan de plantenwortel zelf. Ze zien de plantenwortel als een vehikel dat de schimmel helpt om diepere aardlagen te bereiken.

Planten zijn dus afhankelijk van schimmels, maar het omgekeerde is even waar.

Het blijkt dat sommige schimmels niet te kweken zijn in laboratoria en wetenschappers zijn er nog niet achter waarom. Blijkbaar is het toevoegen van plantensuikers niet voldoende: schimmels hebben meer nodig van een plant.

Een schimmel voorziet meestal meerdere plantensoorten tegelijk van mineralen. Dat betekent dat veel planten van verschillende families via een schimmelnetwerk met elkaar verbonden zijn.

foto uit Fantastic Fungi

Inmiddels weten we dat bijna alle planten ter wereld met elkaar verbonden zijn door schimmels.

Deze verbondenheid maakt dat de grenzen tussen individuele planten vervagen: eigenlijk vormen ze samen één groot organisme.

Protozoa

Na de kennismaking met deze bijzondere micro-organismen komen we bij hun opeters: de protozoa.

Deze organismen zijn aanzienlijk groter dan andere micro-organismen: wel honderd keer groter dan een bacterie bijvoorbeeld.

Als een bacterie net zo groot zou zijn als een erwt, dan is een protozoa zo groot als een watermeloen.

Als bacterie kan je dus maar beter uit de buurt van een protozoa blijven! Gelukkig voor bacteriën is dat mogelijk door zich schuil te houden in poriën waar protozoa niet in passen.

De grootste protozoa wordt wel 500 micrometer, een halve millimeter groot. Dit lijkt misschien nog steeds heel klein, maar als het micro-organismen betreft dan is dit toch behoorlijk fors.

Deze protozoa zijn dan ook met het blote oog te zien: in water en bij goed licht kan je bijvoorbeeld pantoffeldiertjes zien rond zwemmen.

Protozoa hebben vocht nodig om te bewegen, maar de meeste zal je toch niet in water vinden. Het merendeel woont in de bodem, in vochtige grond meer dan in droge.

Zo’n 300 soorten protozoa leven in de bodem; in een theelepeltje goede aarde vindt je er enkele duizenden.

Protozoa worden eigenlijk makkelijker gedefinieerd door wat ze niet zijn dan wat ze wel zijn: het zijn géén bacteriën, géén schimmels, géén algen, géén planten en ook geen dieren.

Al worden ze wel dierachtig genoemd, wat ook terug te zien is in hun namen: pantoffeldiertje, raderdiertje, trompetdiertje en ga zo maar door.

Protozoa zijn eencellige organismen en hebben drie basisvormen: de amoeben, de trilhaardiertjes en de zweephaardiertjes.

Amoeben

Amoeben zijn de grootste van de protozoa: je zou ze goed met het blote oog kunnen zien, ware het niet dat ze doorzichtig zijn.

Amoeben zijn altijd in beweging. Amoeben hebben geen mond, maar verteren hun prooi door deze te omhullen met hun lichaam.

Trilhaardiertjes

Trilhaardiertjes, ook wel wimperdiertjes genoemd, zijn iets kleiner dan amoeben.

Het pantoffeldiertje, dat je je wellicht nog herinnert van onder de microscoop in de biologieles – ik niet, overigens – is een wimperdiertje.

Het pantoffeldiertje is langwerpig als een pantoffel en heeft aan weerszijden van zijn lichaam een heleboel wimpers die tegelijkertijd bewegen, net als roeispanen van Griekse of Romeinse oorlogsschepen.

Met deze roeispanen van haartjes beweegt hij zich naar zijn voedsel toe of vlucht hij weg van zijn vijand.

Ook handig: de beweging van de haartjes creëert een ondergrondse stroom, waardoor het favoriete voedsel van het pantoffeldiertje, de bacterie, in grote getale zijn mond binnen zwemt.

Een beetje zoals een walvis een hap garnalen neemt in de oceaan.

Het pantoffeldiertje dient zelf ook als voedsel voor grotere organismen. Wormen en microgeleedpotigen eten bijvoorbeeld pantoffeldiertjes.

Maar het pantoffeldiertje is niet weerloos: vlak onder zijn huid zitten duizenden kleine giftige harpoentjes.

Hij kan ermee jagen op andere microben, en zich er mee beschermen tegen zijn vijanden: het gif in zijn harpoentjes heeft een verlammende werking op de aanvaller.

Zweephaardiertjes

Zweephaardiertjes zijn de kleinste groep van protozoa.

Ze hebben één of twee zweepachtige haren, zweepstaartjes genaamd, hiermee bewegen ze zich voort.

Sommige soorten zien er bijvoorbeeld uit als een ballon: een rond bolletje met een staart erachter.

drie soorten protozoa

De jacht

De voornaamste bezigheid van protozoa is jagen. Voornamelijk op bacteriën, maar ook op een enkele schimmel en soms op elkaar.

De gemiddelde protozoa eet zo’n 10.000 bacteriën per dag, een flinke hap. Ze zijn dan ook het meest te vinden rond plekken waar een goede voorraad bacteriën aanwezig is.

Protozoa komen op deze plekken in een vrij consistente volgorde binnen.

Eerst komen de zweephaardiertjes, de kleinste. Zij komen makkelijker in de kleine holtes waar bacteriën zich in overvloed bevinden.

Na de zweephaardiertjes komen de grotere trilhaardiertjes aan: voor hen is er nog ruim voldoende voedsel aanwezig.

Als laatste komen de amoeben, op zoek naar overgebleven bacteriën.

Maar het aantal bacteriën is op dit moment al fors afgenomen, en daarom gaan de grotere amoeben en trilhaardiertjes ook op kleinere trilhaardiertjes en zweephaardiertjes jagen.

Doordat de populatie van protozoa zo afneemt zijn de overgebleven bacteriën in staat zich snel te herstellen en komt het bodemvoedselweb weer in balans.

Functies

Door hun eetgedrag zijn protozoa een essentiële schakel voor het vrijmaken van de voedingstoffen die in bacteriën en schimmels zijn vastgezet.

Door deze micro-organismen op te eten en de afvalstoffen weer uit te scheiden komen koolstof en andere belangrijke verbindingen vrij, beschikbaar voor de planten.

Wel 80% van de stikstof die een plant nodig heeft is afkomstig van de reststoffen van bacterie- en schimmeletende protozoa.

Naast het beschikbaar stellen van voedingstoffen voor planten, hebben protozoa ook een functie door zelf een voedselbron te zijn voor andere dieren van het bodemvoedselweb.

Microgeleedpotigen, wormen en bepaalde nematoden zijn afhankelijk van protozoa als voedselbron. Als er geen protozoa in de buurt zijn, komen er ook geen wormen in de tuin voor.

In welke vorm dan ook, alle kleine beestjes zijn essentieel!

Nematoden

In het Grieks betekent nematode ‘lijkend op een draadje’, een toepasselijke omschrijving.

Nematoden, of in gewoon Nederlands: aaltjes, zijn rondwormen. En hoewel ze het grootste micro-organisme zijn in onze lijst, zijn ze toch moeilijk te zien met het blote oog.

Als het toch lukt dan lijken ze het meest op bewegende menselijke haren.

Het lichaam van de nematode begint met een mond, daarna volgt één lang spijsverteringsstelsel, met aan het puntje van zijn staart de anus.

Nematoden hebben geen ogen, ze bewegen blind door de grond.

Nematoden zijn de op één na meestvoorkomende diersoort op aarde, alleen van geleedpotigen zijn er meer. Er zijn al meer dan 20.000 soorten ontdekt, en wetenschappers denken dat er waarschijnlijk wel een miljoen soorten bestaan.

Je kan verschillende nematoden herkennen aan hun mond. De vele verschillende soorten hebben gespecialiseerde monddelen ontwikkeld waarmee ze hun favoriete voedsel het beste kunnen oppeuzelen.

Nematoden zijn echte veelvraten in de grond.

Veel van hen eten schimmels, even veel eten bacteriën. Een aantal zijn planteneters en weer anderen zijn carnivore rovers die allerlei soorten kleine beestjes eten, zoals larven en maden, kleine kevertjes, wespen, naaktslakken of andere nematoden. De laatste groep maakt het niet uit: deze eet alle hiervoor genoemde opties.

Nematoden mogen dan wel blind zijn, ze hebben speciale manieren ontwikkeld om hun prooi op te kunnen sporen.

Sommigen kunnen bijvoorbeeld temperatuur in de grond waarnemen. Ze weten in welke temperaturen hun voedsel vertoeft en als een soort hitteraket bewegen ze door de bodem heen totdat ze de juiste temperatuur, en daarmee hun prooi hebben gevonden.

Anderen herkennen bepaalde chemische stoffen die bij hun prooi horen en gaan daar op af.

Dit laatste kan ook nadelen hebben: denk maar aan de eerder genoemde schimmel die zijn nematode met een lasso ving.

Deze schimmel lokte de nietsvermoedende nematode door het uitscheiden van die chemische stoffen die de nematode als voedsel dacht te herkennen.

Nematoden hebben dezelfde functie als protozoa in het bodemvoedselweb: door het opeten van schimmels en bacteriën laten ze de voedingstoffen vrij komen die in hun prooi opgeslagen zaten. Deze komen zo weer beschikbaar voor planten.

Protozoa en nematoden zijn eigenlijk de natuurlijke bemesters van de grond.

Geleedpotigen

Na de kennismaking met deze minuscule, doch wonderbaarlijke organismen, gaan we in deel twee van De bodem als basis wat meer zicht- en tastbare bodemdieren leren kennen, de geleedpotigen.

fluweelmijt

Ook al weet je misschien (net zoals ik, tot voor kort) niet wat geleedpotigen zijn, je kent ze vast en zeker wel.

Geleedpotigen zijn de grootste groep dieren op aarde: ruim driekwart van alle diersoorten is geleedpotig.

Je kan gerust stellen dat geleedpotigen de baas zijn op aarde.

In deel twee dus een kennismaking met deze gigantisch diverse groep bodembewoners: spinnen, mijten, hooiwagens, duizend- en miljoenpoten, springstaarten, termieten, oorwurmen, wantsen, vlinders, vliegen, kevers, zaagwespen, bijen, mieren, pissebedden en meer!

relaties in het bodemvoedselweb. Bron: Het Bodemvoedselweb – Uitgeverij Jan van Arkel

Benieuwd naar meer?

Deel twee van De bodem als basis staat in de volgende nieuwsbrief van de Biotuinwijzer!

Kan je niet wachten? Lees dan alvast één van deze mooie boeken.

De onderwereld van de tuin, van Romke van de Kaa. Een goed leesbaar en vermakelijk boekje over al het leven in de grond, op de shortlist van de Jan Wolkers prijs. Lees hier onze recensie.

Het bodemvoedselweb, door Jeff Lowenfels en Wayne Lewis. Voor als je echt de wetenschap van de bodem in wilt duiken en de biologische en chemische processen die zich daarin afspelen wilt leren begrijpen.

Wil je liever interactie, luisteren en vragen kunnen stellen? Ga dan naar één van de (gratis) lezingen van Marc Siepman: over bodem, beestjes, biodiversiteit en andere interessante onderwerpen!

Of ga lekker verantwoord Netflixen en kijk de prachtige film Fantastic Fungi, over de bijzondere wereld van schimmels.

Graag tot volgend jaar, voor deel twee en deel drie van De bodem als basis!

In het laatste deel zullen we je een heleboel praktische tips geven voor het koesteren van de bodem en het bodemvoedselweb.

Hierbij geven we alvast één tip weg.

Maak je tuin vooral niet winterklaar!

Laat alles lekker zoals het is: de bacteriën, schimmels, mijten, duizendpoten, wormen, rupsen en alle andere leden van het bodemvoedselweb, samen met planten, bomen en struiken, zullen je erg dankbaar zijn!

tekening door Alexandra Maignan

Bronnen: Het Bodemvoedselweb, De onderwereld van de tuin, Marc Siepman, Fantastic Fungi, Vroege Vogels.

Foto’s: Marcelle van Houtum, De onderwereld van de tuin, Fantastic Fungi.

1 gedachte over “De bodem als basis. Deel 1: <em>Het bodemvoedselweb</em>”

Plaats een reactie